Robrecht Stock en Sint-Pietersveld

Walter de Smaele

Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog gaf De Kinkhoren in Brugge een reeks kleine boekjes uit Oude Munten. Robrecht Stock was dan retoricaleraar van het Sint-Lodewijkscollege in Brugge en van zijn hand verschenen twee boekjes met vertaalde excerpten van Newman Zelfkennis I en Zelfkennis II (1945 en 1947). (CB ex 98/2143 en 98/2144). Hij schreef onder het pseudoniem ‘R.M.S. van den Raevenbusch’ (Robrecht Maria Stock van den Raevenbusch) dat hij nog eens gebruikte in 1954 voor zijn inleiding, commentaar en uitgave van Shakespeare’s Julius Caesar, uitgegeven door Desclée de Brouwer. (CB ex 2001/1480). Meer werken onder dit pseudoniem ken ik niet. Dit pseudoniem is echter niet zonder betekenis. Het reveleert ons hoezeer kanunnik  Stock aan zijn streek gehecht was.

Robrecht Stock is geboren en getogen op Sint-Pieterveld. Hoe ouder hij werd hoe meer hij zijn jeugd ging idealiseren. In 1977 schreef hij in zijn memoires (Archief: RS 1aI) “Na de les, met de boterhammen op zak of in de hand, vlogen we het bos in om er, soms met de boswachters op de hielen, naar hartelust te ravotten.” Het was in den Raevenbusch dat ze gingen ravotten. In het heemkundig tijdschrift van zijn streek Oud Ruyselede (CB ex 2005/2360) heeft hij zijn herinneringen neergeschreven. (In de catalogus van de Cultuurbibliotheek te vinden onder auteur ‘Stock, Robrecht’ en de trefwoorden ‘Sint-Pietersveld’ en ‘Ruiselede’) Hij gebruikte graag woorden als boever, gewas, viggemarchant, gemet...Als leraar en als inspecteur kwam hij resoluut op voor het algemeen Nederlands (wat in West-Vlaanderen niet evident was), maar in gesprek met de mensen van zijn streek gebuikte hij graag dialectwoorden.

Wanneer je met hem in zijn streek wandelde,  kreeg je meteen geschiedenisles over de gronden in Sint-Pietersveld die de Sint-Pietersabdij van Gent  pas in de 18de eeuw  ging ontginnen en er visvijvers aanleggen, over de Gulkeputten in de Vorte bossen en den Raevenbusch, over de rijksinstelling voor gerechtskinderen in Ruiselede, over het veldkapelleke en het kerkhof waar zijn zus Maria begraven werd, over het degelijk onderwijs dat er in zijn jeugd gegeven werd enz. Hij kende zijn streek en de mensen die er woonden: gezond volk, verstandige mensen. Sommige families kregen het keurmerk “gezond ras”. Dat had natuurlijk niets te maken met bloed en bodem, maar met wishfull thinking: hij droomde van een katholiek welvarend Vlaanderen.

In die bossen stonden nogal wat kastelen. Hij keek blijkbaar naar de bewoners op. Wie schept er rijkdom voor de streek? Zijn het de rijken niet? Je kon niet zeggen dat hij niet sociaal voelend was maar hij vreesde de armoede en verwachtte veel van de rijkdom die werkgelegenheid schept. De Cultuurbibliotheek bewaart een register met de dagelijkse uitgaven van het kasteel ………….

Zo rond 1955 werd het heimwee naar de bossen van zijn jeugd hem te machtig en hij trok naar mevrouw de Madrid, kasteeldame te Beernem. “Samen met haar was ik op de kleuterschool geweest, met drie broers van haar op de lagere school… aan mij wilde ze wel een paar hektaren bos verkopen. Mijn keuze viel op de Hendrikhoogte aan de baan Beernem-Ruiselede, tussen Lindeveld en Vagevuur, met zicht op een paar hofstedekes waar ik als schoolknaap had gespeeld en geravot.” Hij werd echter door de bisschop als algemeen inspecteur van het katholiek onderwijs in het bisdom Brugge aangesteld en zijn plannen werden opgeborgen. In april 1956 stierf zijn moeder.  Hij bouwde zijn Boskluis in de bossen van Tillegem: een fraai huis naar de plannen van architect Felix. (Archief …..) 

17 augustus 2006