Robrecht Maria Stock van den Raevenbusch

Tijdens en na de oorlog gaf De Kinkhoren in Brugge een reeks kleine boekjes uit Oude Munten.

Robrecht Stock is dan retoricaleraar in het Sint-Lodewijkscollege en van zijn hand verschijnen twee boekjes met vertaalde excerpten van Newman Zelfkennis I en Zelfkennis II (1945 en 1947). Hij schrijft onder het pseudoniem ‘R.M.S. van den Raevenbusch’ dat hij nog eens gebruikt in 1954 voor zijn inleiding, commentaar en uitgave van Shakespeare’s Julius Caesar uitgegeven door Desclée de Brouwer. Meer werken onder dit pseudoniem ken ik niet.

Robrecht Stock is geboren en getogen op Sint-Pieterveld. Hoe ouder hij werd hoe meer hij zijn jeugd ging idealiseren. In 1977 schreef hij in zijn memoires (RS 1aI) “Na de les, met de boterhammen op zak of in de hand, vlogen we het bos in om er, soms met de boswachters op de hielen, naar hartelust te ravotten.” Het was in den Raevenbusch dat ze gingen ravotten.

In het heemkundig tijdschrift van zijn streek Oud Ruyselede heeft hij zijn herinneringen neergeschreven. Hij gebruikt er woorden als boever, gewas, viggemarchant, gemet...

Als leraar en als inspecteur kwam hij resoluut op voor het algemeen Nederlands (wat in West-Vlaanderen niet evident was), maar met de mensen van zijn streek gebuikte hij graag dialectwoorden.

Wanneer je met hem door zijn streek wandelde kreeg je meteen geschiedenisles bv. over de gronden van de Sint-Pietersabdij van Gent die pas in de 18de eeuw het Sint-Pietersveld ging ontginnen en er visvijvers aanlegde , over de Gulkeputten en de Vorte bossen.

Hij kende zijn streek en de mensen die er woonden: gezond volk, verstandige mensen. Sommige families kregen het keurmerk “gezond ras”. Dat had natuurlijk niets te maken met bloed en bodem, maar met wishfull thinking: hij droomde van een katholiek welvarend Vlaanderen.

In die bossen stonden nogal wat kastelen. Hij keek blijkbaar naar die bewoners op. Wie schept er rijkdom voor de streek? Zijn het de rijken niet? Je kon niet zeggen dat hij niet sociaal voelend was maar hij vreesde de luiheid en verwachtte veel van werkzaamheid.

Zo rond 1955 werd het heimwee naar de bossen van zijn jeugd hem te machtig en hij trok naar mevrouw de Madrid, kasteeldame te Beernem. “Aan mij wilde ze wel een paar hektaren bos verkopen. Mijn keuze viel op de Hendrikhoogte aan de baan Beernem-Ruiselede, tussen Lindeveld en Vagevuur, met zicht op een paar hofstedekes waar ik als schoolknaap had gespeeld en geravot.” Hij wordt echter door de bisschop als algemeen inspecteur van het katholiek onderwijs in het bisdom Brugge aangesteld en zijn plannen worden opgeborgen. In april 1956 sterft zijn moeder.