Meer causeur dan schrijver

De kanunnik was geen schrijver. Hij was een causeur. Spelling was een kwelling. Zijn memoires beginnen met twee voorwoorden om zich een beetje in te dekken tegen het verwijt dat hij spellingsfouten maakt. De huidige spelling vond hij pedagogisch onverantwoord en de inhoud is altijd het belangrijkste voor hem.

Hij kon geen tekst lezen of hij moest die verbeteren: nuanceren, afzwakken, corrigeren. Met beplakte en met typex beschilderde pagina’s kwam hij dan naar de bibliotheek om te kopiëren. Die kopies slingerden dan in zijn Boskluis hier en daar rond. Elke kopie werd occasioneel verbeterd met het gevolg dat er van een tekst geen twee identieke exemplaren bestaan. Het exemplaar van zijn memoires, bewaard in de Cultuurbibliotheek bevat een illustratieve nota van zijn hand: “Exemplaar R. Stock. Verreweg het volledigste, ofschoon de andere qua tekst even volledig zijn. Zover het me mogelijk is juist te oordelen zijn alle verbeteringen en andere dingen meer in dit exemplaar ingewerkt. (13.05.97)”

Op de website van de Cultuurbibliotheek is een vrij volledige bibliografie van zijn geschriften te vinden. (www.cultuurbibliotheek.be)

Zijn teksten zijn vaak zwaar gebouwd met veel bijzinnen en onderbrekingen. Hij wil voortdurend nuanceren. Bovendien kan hij het niet laten over iedereen een oordeel te vellen. Om de hardheid een beetje te milderen wil hij dan kruiden met humor maar dat valt meestal nogal sarcastisch uit.

Ambtshalve schreef hij nogal wat artikelen voor het onderwijs natuurlijk. Grote werken heeft hij niet nagelaten. Zijn belangrijkste boek is ‘Hellas en wij’. Het werd door Acco amateuristisch uitgegeven, onvoldoende gepromoot en dus niet verkocht.

Ironisch genoeg ontving de kanunnik in 1994 een uitnodiging van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond die zijn jarige leden wilde huldigen. Op de envelop kreeg de kanunnik de titel “letterkundige”. Hij weigerde gevierd te worden. “Natuurlijk, zoals ieder mens die zichzelf respecteert, heb ik me bij gelegenheid verstout wat inkt op wat papier te verkwisten. Maar, dan ging het nooit over ‘fraaie’ maar over (zeer) saaie dingen die ik nodig had bv. om les te geven of op een andere manier anderen te pesten.”

Misschien is het maar goed ook dat hij niet veel geschreven heeft. In zijn memoires kondigt hij een deel “Ontmoetingen” aan dat niet te vinden is. Zijn pen was geen bot wapen wanneer hij in het strijdperk dacht te moeten treden.

Naar eigen schrijven heeft hij drie ‘tornooien’ uitgevochten: de strijd om het VSO, de universitaire expansie, het HOBU in het bisdom Brugge. We moeten daar tot onze spijt een vierde tornooi bijvoegen: zijn strijd tegen het boek Liefde leren. Die tornooien doen denken aan gevechten tegen windmolens. Zijn grote verdienste voor het onderwijs dreigt daardoor vergeten te worden.

Zijn meest verfrissende teksten zijn ongetwijfeld de stukjes die hij schreef over zijn streek en zijn jeugd. Hij was een gelukkig kind van de Bossen van Vlaanderen. Zijn eerste werkjes schreef hij dan ook onder het pseudoniem R.M.S. van den Raevenbusch.

Als causeur was hij onovertroffen. Een paar woorden volstonden om hem telkens een nieuw elan te geven.